Taxand Nederland geeft input op een consultatiedocument van de OESO

Taxand Nederland heeft input gegeven op een consultatiedocument van de OESO over belastingheffing en de digitale economie. Deze input is opgesteld in samenwerking met andere Taxand kantoren: LED Taxand (Italië) en William Fry (Ierland).

In het stuk gaan wij namens Taxand Global in op de uitdagingen die de door de OESO voorgestelde vernieuwende systemen van winsttoerekening bieden en welke nuances er kunnen worden aangebracht ten aanzien van de waarde die kan worden toegekend aan data en gebruikers. De voorstellen van de OESO zijn erop gericht dat voor de digitale economie rekening moet worden gehouden met de markt (data en gebruikers), in aanvulling op de functies, risico’s en assets binnen een multinational. Het voorgaande dient als basis voor de winsttoerekening aan een juridische entiteit en/of jurisdictie. Taxand geeft een aantal voorwaarden waaraan de door de OESO gedane voorstellen moeten voldoen om effectief te worden.

Klik hier voor een link naar het consultatiedocument en zie hier de input van Taxand.

UPDATE – Rekeningcourant maatregel dga’s

Zoals u wellicht al via de media heeft vernomen, is vorig jaar met Prinsjesdag een maatregel aangekondigd om het lenen bij de eigen vennootschap te ontmoedigen. Deze week is het ontwerp wetsvoorstel excessief lenen bij eigen vennootschap gepubliceerd ten behoeve van een internetconsultatie.

De internetconsultatie duurt tot 1 april 2019. Na de internetconsultatie worden de maatregelen verder uitgewerkt en ter advies voorgelegd aan de Raad van State. De verwachting is dat het wetsvoorstel in de zomer van dit jaar wordt ingediend bij de Tweede Kamer.

Kortgezegd zijn de contouren van het wetsvoorstel als volgt:

  • Schulden van de aandeelhouder aan de eigen vennootschap boven een bedrag van EUR 500.000 worden bij fictie als een reguliere voordeel uit aanmerkelijk belang aangemerkt en belast (tarief 2019: 25%, 2020: 26,25%, 2021: 26,90%). Dit geldt ook voor schulden die een kring van wettelijk aangewezen familieleden aan de vennootschap hebben.
  • De nieuwe maatregel kan ook gevolgen hebben voor aandeelhouders die geëmigreerd zijn en uitstel van betaling hebben gekregen voor een zogenoemde ‘’conserverende aanslag’’. Het uitstel van betaling kan op basis van het wetsvoorstel worden ingetrokken voor zover de bovenmatige schulden toenemen na emigratie.
  • Eigenwoningschulden (bestaand en nieuw) worden niet geraakt door de nieuwe regeling. Voor nieuwe eigenwoningleningen zal de vennootschap wel een hypotheek moeten vestigen.
  • De maatregelen treden in werking per 1 januari 2022. De peildatum waarop de hoogte van de schulden wordt beoordeeld is 31 december, waardoor het fictief reguliere voordeel in het jaar van inwerkingtreding per 31 december 2022 als inkomen uit aanmerkelijk belang in de heffing wordt betrokken.
  • De datum van inwerkingtreding biedt aanmerkelijkbelanghouders tot 31 december 2022 de mogelijkheid om hun schuldenpositie terug te brengen tot ten hoogste EUR 500.000. Bovendien kan de aanmerkelijkbelanghouder in de periode tot de inwerkingtreding rekening houden met de tariefsaanpassingen in box 2 vanaf 2020.

Aandeelhouders met een belang van 5% of meer in een vennootschap kunnen nu nog maatregelen treffen om de ongewenste effecten van de nieuwe wet te voorkomen of te beperken. Wanneer bijvoorbeeld gekozen wordt voor een dividenduitkering, dan is het verstandig om dit jaar al een besluit te nemen, aangezien het belastingtarief per 1 januari 2020 zal stijgen van 25% naar 26,25%.

Wat kan Taxand voor u doen?
Taxand houdt de ontwikkelingen over de nieuwe rekeningcourant maatregel nauwlettend in de gaten. Wilt u dat wij u periodiek hiervan op de hoogte houden, stuurt u dan u een e-mail naar Maaike van der Aa.

Uiteraard is het ook mogelijk om met ons in gesprek te gaan over de mogelijke (fiscale en financiële) gevolgen die de maatregel voor uw specifieke situatie kan hebben. Neemt u daarvoor vrijblijvend contact op met Majid Ettafahi. Tijdens dat gesprek kan ook worden bekeken welke mogelijkheden u heeft om ongewenste gevolgen van de maatregel te beperken.

Fiscaal optimaal transformeren van vastgoed

Onroerende zaken kunnen gedurende hun levensduur verschillende transformaties ondergaan. Dit kan bijvoorbeeld zijn in het kader van een functiewijziging, van kantoor naar woningen of short stay, of als de onroerende zaak een flinke opknapbuurt nodig heeft om weer verhuurbaar gemaakt te worden.

Vanuit fiscaal oogpunt is het van belang of de transformatie slechts een verbouwing is of dat de werkzaamheden zo ingrijpend zijn geweest dat in feite een nieuwe onroerende zaak is ontstaan. Een levering van een (nog niet in gebruik genomen) getransformeerd pand welke kwalificeert als een nieuw onroerende zaak voor de btw, is van rechtswege belast met btw en vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Een levering van een getransformeerd pand, welke niet kwalificeert als een nieuw onroerende zaak voor de btw, is belast met niet aftrekbare 2% of 6% overdrachtsbelasting en vrijgesteld van btw. Of een levering van een onroerende zaak een belaste levering is voor de btw is daarnaast ook van belang voor het aftrekrecht van de btw op de verbouwingskosten.

Mocht een pand getransformeerd worden en de transformator/eigenaar het pand langdurig gaan verhuren, dan maakt het voor het aftrekrecht van de btw op de verbouwingskosten niet uit of er sprake is van een nieuw vervaardigde onroerende zaak. Voor het wel of niet aftrekbaar zijn van de btw op de verbouwingskosten in een verhuursituatie is dan slechts van belang of er sprake is van btw belaste verhuur. Indien sprake is van verhuur van woningen, kan nooit sprake zijn van belaste verhuur. In dat geval is de btw op de verbouwingskosten dan ook niet aftrekbaar.

Volgorde van transformeren
Indien een pand getransformeerd en verkocht gaat worden, is het van belang om vast te stellen of de transformatie zo ingrijpend is geweest dat er een nieuw onroerende zaak is ontstaan. Uit jurisprudentie volgt dat dit het geval is indien sprake is van ‘in wezen nieuwbouw’. Deze term dient op basis van het spraakgebruik te worden uitgelegd. Uit jurisprudentie kan worden afgeleid dat in feite beoordeeld moet worden of de modale consument (de voorbijganger) ervaart dat sprake is van een nieuwe onroerende zaak. Hierbij is onder andere van belang of:
• het uiterlijk is gewijzigd;
• de functie is gewijzigd; en
• hoe hoog de verbouwingskosten zijn geweest ten opzichte van de waarde van het gebouw.

Deze criteria zijn niet limitatief en op zichzelf niet doorslaggevend, maar vormen wel belangrijke aanwijzingen. Andere argumenten, zoals bijvoorbeeld verregaande bouwkundige aanpassingen, sloop of aanbouw, kunnen tevens een rol spelen. Aangezien het hier een zeer feitelijke beoordeling betreft en de jurisprudentie op dit gebied niet eenduidig is, dient per geval te worden onderzocht of sprake is van in wezen nieuwbouw. De volgorde van de gehele transactie, dus bijvoorbeeld eerst transformeren en dan leveren (turn key) aan de eindgebruiker dan wel een koop/aanneemovereenkomst sluiten met de eindgebruiker, heeft tevens invloed op de uiteindelijke fiscale kosten van de transactie. Wanneer gewerkt wordt met een koop/aanneemovereenkomst, is van belang of deze koop/aanneemovereenkomst wordt gezien als één prestatie of twee prestaties voor de btw. Welke volgorde uiteindelijk fiscaal het meest optimaal is hangt dan onder andere  af van de betrokken partijen en het eindgebruik van de onroerende zaak. Wordt er getransformeerd naar woningen of naar een kantoor? En als sprake is van kantoor of andere commerciële ruimte, gaat de verhuur dan met btw of zonder btw plaatsvinden? En wanneer sprake is van transformatie naar woningen zonder dat er een nieuwe onroerende zaak ontstaat voor de btw, dan is het moment van leveren ook van belang voor de overdrachtsbelasting. Dit aangezien de toestand op het moment van leveren bepalend is voor de OVB: 2% of 6%. Wanneer is dat omslagpunt?

Meer weten?
Kortom er zijn nogal wat aspecten die bij een transformatietraject van invloed kunnen zijn op de uiteindelijke hoogte van de fiscale kosten. Heeft u regelmatig te maken met vastgoedtransformaties en wil u meer weten over de fiscale behandeling daarvan? Op 16 april 2019 geeft Susan Raaijmakers een fiscale masterclass over de transformatie van vastgoed. Hierbij wordt u volledig bijgepraat over wat er op dit moment in de vastgoedsector rondom transformatie van vastgoed speelt. Ook gaat zij in op de btw, OVB, IB en Vpb-aspecten. > Meer informatie en aanmelden.

Susan Raaijmakers is partner bij Taxand Nederland en gespecialiseerd in de vastgoedsector. Richard Meerstra is junior associate bij Taxand Nederland.

 

 

 

Adoption of MLI by Dutch Lower House with full reservation on anti-commissionaire provision

The Dutch Lower House has adopted the Multilateral Instrument (“MLI”) ratification bill including the choices and reservations made by the Netherlands regarding the MLI.

A motion to opt out of the anti-commissionaire provision was passed as well. The Netherlands will therefore make a full reservation on article 12 MLI. Article 12 MLI aims to target the artificial avoidance of a permanent establishment in case of inter alia commissionaire structures. Under article 12 MLI, the scope of the permanent establishment provision is broadened. The full reservation on article 12 MLI may be withdrawn by filing a legislative proposal in 2020 provided that there is clear policy on the profit allocation to agency permanent establishments and that an effective dispute resolution mechanism with sufficient MLI partners will be in place.

To finalize the ratification procedure of the MLI in the Netherlands, the bill must also be adopted by the Dutch Senate. Based on the currently expected timing, the MLI will likely become effective as from 1 January 2020. Upon ratification of the MLI by both the Netherlands and the relevant tax treaty partners, the 82 listed tax treaties may be affected by the provisions of the MLI.

New guidance on deductibility of transaction costs

The Dutch Supreme Court provided further guidance on the deductibility of transaction costs under the Dutch corporate income tax act. Taxpayers should keep track of costs along the way until successful acquisition or sale.

Deductibility of transaction costs

Costs related to the sale or acquisition of participations that fall under the scope of the participation exemption regime are generally not tax deductible. The deductibility of transaction costs is a grey area and may lead to discussions between taxpayers and the Dutch Tax Authorities.

In its ruling, the Supreme Court provided further guidance on the deductibility of transaction costs in relation to the sale of a participation. The Supreme Court ruled that transaction costs are non-deductible if there is a direct causal link (in Dutch: “rechtstreeks oorzakelijk verband”) between the costs and the sale of a participation. Hence, transaction costs are considered non-deductible to the extent that the costs are incurred as a direct result of the sale of the participation. The direct link must be assessed based on objective criteria. Both external and internal costs that are directly linked to the sale of the participation fall within the scope of this doctrine.

A direct link can only be established in case of a successful sale of a participation. Aborted deals are therefore not affected and costs made in that respect should – in principle – be fully deductible. However, costs incurred in relation to an aborted deal that also have a direct causal link with a subsequent successful deal should be taken into account as non-deductible transaction costs of the successful deal.

Keeping track of transaction costs

The Supreme Court stipulates that under the principles of sound business practice (in Dutch: “goedkoopmansgebruik”) taxpayers should record the accrued transactions costs as a transitory asset on the balance sheet up until the sale is effectuated. At that moment, the deductibility of the transaction costs should be assessed and the transitory asset on the balance sheet is written off. Taxpayers should therefore have a complete overview of all costs incurred in relation to the (contemplated) sale of a participation.

Acquisition costs

A similar approach applies to costs that are incurred in relation to the acquisition of a participation.

Takeaways TP Conference Taxand Netherlands

Friday November 30, 2018 our Global Taxand Transfer Pricing Conference took place in Amsterdam. The room was filled with around 150 TP specialists from around the world. Please find our takeaways from OECD, Dutch Tax Authorities (CBC reporting team) and Taxand panels on TP audits, IP and Financial Transactions. A more detailed summary of the Conference will follow.

Takeaway presentation Marlen Saenz (OECD):

The OECD is working hard to finalize the Guidance on Financial transactions, which is the key remaining item from BEPS project follow-up work. The scope of work for future updates of the TP Guidelines (Chapter IV and VII) has been also agreed, but it remains to be seen, what will be the immediate work priorities due to ongoing discussions on taxation of digital economy. Other important projects of the Transfer Pricing unit include, the project on Transfer Pricing with Brazil and Tax Certainty project. The work on Review of CBCR standard has started in November 2018 with a view to complete the project by 2020.

Takeaway presentation Marcel Hanibals and Willem Jan van Veen (Dutch Tax Authorities):

The first round of exchange of CBC reports went well and the DTA is now starting their assessments. This is the first time that uniform information is exchanged between tax authorities. In this respect they have a special built IT tool to analyze the data in order to perform a risk assessment. The DTA continues to be approachable and open to MNE for consultations.

Takeaway panel Tax Audits (Einari Karhu, Renata Blahova, Michael Puls):

Irrespective of common TP principles, taxpayers should anticipate the differences in TP practices in different countries.

Takeaway panel Financial transactions (Stefano Bognandi, Deyan Mollov, Anne Carole Chapuis, Andreas Medler):

The real challenge for MNEs is to find a balance between (i) accuracy of economic analyses that are technically complex and increasingly sophisticated and (ii) the need of simple and well documented pricing policies to guarantee a transparent audit process.

Takeaway panel DEMPE (Margaret Critzer, Clemens Nowotny, Hendrik Blankenstein, Christina Storm):

“Process”/”functional” ownership of IP requires personnel with respective capabilities/experiences & actual performance of risk management. The RACI matrix can be a useful tool to weight the value contributions. In this way separate important business processes or projects of an MNE are distinguished and the role of participants is weighted based on following elements: Responsible, Accountable, Consulted and Informed.

New ruling policy announced by Dutch Ministry of Finance

On November 22nd 2018, the Dutch Ministry of Finance has informed the House of Representatives on amendments to the international ruling practice. A new policy is outlined with measures regarding the transparency, process and content of rulings. Background of the new policy is to limit the possibility to obtain a ruling in case of tax avoidance.

Introduction and background

On November 22nd 2018, the Dutch Ministry of Finance has informed the House of Representatives on amendments to the international ruling practice. A new policy is outlined with measures regarding the transparency, process and content of rulings. Background of the new policy is to limit the possibility to obtain a ruling in case of tax avoidance. The new practice should not affect businesses with genuine economic activities in the Netherlands. The Ministry of Finance wishes to implement the new policy as of July 1, 2019. Existing rulings and rulings agreed upon before the new policy is effective should not be impacted.

Economic nexus approach

An important change which will definitely restrict the possibility to obtain a ruling concerns the economic nexus approach. In order to obtain an international tax ruling the taxpayer needs to have an economic nexus with the Netherlands. This intensifies the current substance requirements for receiving a ruling. More specifically, the economic nexus approach is met if the activities of the taxpayer consist of business operations that are actually carried out in the Netherlands by sufficient, relevant personnel working in the Netherlands. The costs incurred must be in proportion to the activities performed and the content of the work must also align with the cash flows as present in the company.

Anti-tax avoidance The Dutch tax authorities intends to no longer conclude rulings with an international character if it determines that the decisive motive of the ruling is to realize Dutch and/or international tax savings. Furthermore, no rulings will be concluded in case it concerns transactions with entities in jurisdictions that are either on the EU-black list or are located in designated low-tax jurisdictions. Countries with a statutory profit tax of less than 9%, or countries without a profit tax, are considered low-tax jurisdictions. Currently the Netherlands designated Anguilla, Bahamas, Bahrain, Bermuda, British Virgin Islands, Guernsey, Isle of Man, Jersey, Cayman Islands, Kuwait, Palau, Qatar, Saudi Arabia, Turks and Caicos Islands, Vanuatu and the United Arab Emirates as low-tax jurisdictions. The final list is expected in December.

 Transparency and process

The process will change in such a way that all the requests for a ruling with an international character will be dealt with by a newly formed central team of the Dutch tax authorities (“College Internationale Fiscale Zekerheid”) together with the already existing teams handling ruling requests. To enhance transparency, all rulings agreed upon with the Dutch tax authorities which possess an international character will be made available to the public by way of an anonymized summary. Another transparency measure, the Dutch tax authorities will annually publish a report containing all the rulings with an international character.

 Reduction of the duration of the ruling

It has been announced that in principle the duration of rulings with an international character will be reduced from 10 years to 5 years.

 

 

Update – Withdrawal abolishment Dutch dividend withholding tax

Details have been made available on the proposed consequences of not abolishing the dividend withholding tax.

 

Background

Yesterday, it has officially been confirmed that Dutch dividend withholding tax will remain in force. This decision is directly linked to several accompanying tax measures. We will highlight the key elements of the most significant measures below. In essence the business environment measures that were presented in the 2019 Tax Budget are partially reconsidered. Dutch businesses are likely to benefit from the proposed measures that were announced yesterday.

Consequences accompanying measures

Corporate income tax rates

Currently profits up to EUR 200,000 are taxed against a rate of 20%, whereas the remainder is taxed against 25%. In the 2019 Tax Budget, the Dutch government proposed to gradually decrease the corporate income tax rates to ultimately 16/22.25% in 2021. It has now been announced to further decrease the corporate income tax rates to 15%/20.5% per 2021. The highest corporate income tax rate will not yet be decreased in 2019 and thus remain at 25%. No further details are available as yet on the applicable rates in the intermediate period.

Conditional withholding tax on dividend,  interest and royalties

In the 2019 Tax Budget, the Dutch government proposed the abolishment of Dutch dividend withholding tax as per 2020. Along with the abolishment, a conditional withholding was to be introduced for intragroup transactions, but only targeting abusive situations involving low taxed jurisdictions. While it has been decided that Dutch dividend withholding tax will remain in force, the implementation of the conditional withholding tax on dividends will be postponed as an overlap is expected.

The proposed measures whereby withholding taxes will be introduced on interest and royalties in abusive situations in low taxed jurisdiction will however be maintained and should still be implemented as per 2021.

Key measures fiscal unity

Following an opinion of the Advocate General of the European Court of Justice, the Dutch government immediately announced emergency measures having effect as per 25 October 2017. Based on the announced legislation, some of the benefits of the Dutch fiscal unity regime are no longer applicable in domestic situations, as certain provisions need to be applied as if the entities of the fiscal unity were independently liable to pay tax.

It has now been announced that the retroactive effect will be limited to 1 January 2018 rather than 25 October 2017. Therefore most taxpayers do not need to comply with the announced legislation in their 2017 Dutch corporate income tax return.

Fiscal investment institution – real estate investments

The 2019 Tax Plan contained a measure under which fiscal investment institutions (in Dutch: “fiscale beleggingsinstelling” or “fbi”) can no longer directly invest in Dutch real estate. This measure was a direct consequence of the abolishment of the dividend withholding tax, since fiscal investment institutions are (effectively) not subject to corporate income tax but are obliged to distribute profits to their shareholders. As Dutch dividend withholding tax will not be abolished, this measure has been withdrawn. Therefore, fiscal investment institutions can continue direct investments in Dutch real estate.

30% ruling

Expatriate employees who satisfy certain conditions enjoy a tax benefit of 30% (or more if this reflects the actual extraterritorial expenses incurred) of their salaries. In the 2019 Tax Budget the Dutch government proposed to shorten the duration of the 30% ruling from eight to five years. No transition period was available. The government has now announced that grandfathering rules will be included for rulings that would no longer be applicable in 2019 or 2020 under the originally proposed measure.

Prinsjesdagspecial – Belastingplan 2019

In deze Prinsjesdagspecial staan de belangrijkste voorstellen uit het Belastingplan 2019 en aanvullende wetsvoorstellen voor u op een rij.

De special is verdeeld in de volgende onderwerpen:

–              maatregelen ondernemingen;

–              maatregelen werkgever;

–              maatregelen internationale situaties;

–              maatregelen eigen woning;

–              maatregelen btw & accijnzen;

–              maatregelen auto & mobiliteit;

–              maatregelen (vermogende) particulieren;

–              overige maatregelen.

De voorgestelde maatregelen zullen waarschijnlijk per 1 januari 2019 in werking treden, tenzij anders vermeld.

Zie Taxand Nederland Prinsjesdagspecial – Belastingplan 2019 voor meer informatie.

Econoom als uitkomst voor ontwikkelende vastgoedbelegger

Als ontwikkelende vastgoedbelegger in verhuurwoningen, wil je je btw-druk zo laag mogelijk houden. De btw op je investeringskosten, dus ook de btw op de aankoop van een perceel grond, kun je als verhuurder van woningen namelijk niet in aftrek brengen. Heb je eenmaal een mooie locatie gevonden, dan is het dus gunstiger om de grond aan te kopen met 6% overdrachtsbelasting (hierna: OVB) in plaats van met 21% niet aftrekbare btw. De levering van grond is belast met btw en niet met OVB indien sprake is van levering van een bouwterrein. In bepaalde situaties kan de verkrijging van het economische eigendom (hierna: econoom) voorafgaande aan de levering van het juridische eigendom van de grond mogelijk uitkomst bieden om de btw-druk te verlagen. Aan de hand van een casus, maken wij een en ander inzichtelijk.

Casus:

We hebben een stuk grond met bestaande oude opstallen (hierna gemakshalve: locatie). A is eigenaar en B wil de locatie hebben om hierop nieuwbouwwoningen te realiseren voor verhuur. Dit betekent dat het voor B voordeliger is om de grond in de OVB in plaats van in de btw geleverd te krijgen. De 21% btw over de aankoop van de locatie als bouwterrein is namelijk niet aftrekbaar voor B, vanwege de uitgaande btw-onbelaste prestatie die B met de locatie zal gaan verrichten (verhuur van woningen).

Onderstaand laten wij zien hoe het mogelijk is voor B om de locatie in de OVB te verkrijgen, terwijl op het moment van de uiteindelijk juridische verkrijging (passeren van de leveringsakte), B een bouwterrein verkrijgt.

Uitwerking:

Voorafgaand aan de juridische levering, wordt er reeds aan B een econoom geleverd van de locatie (grond inclusief de nog aanwezige oude opstallen). Dit gebeurt middels contractuele afspraken welke worden opgenomen in de koopovereenkomst. Er is sprake van de verkrijging van een econoom voor de overdrachtsbelasting, indien bijvoorbeeld afgesproken wordt dat B toegang krijgt tot de locatie om de nog aanwezige opstallen voor eigen rekening en risico te slopen en B enig risico draagt op de waardeverandering van de locatie. Hierbij is het verder van belang dat ook voor btw-doeleinden het tijdstip van de verkrijging van de econoom kwalificeert als een levering. Zodra sprake is van een econoom voor overdrachtsbelasting doeleinden zal in veel gevallen tevens voor btw doeleinden aangenomen kunnen worden dat B de beschikkingsmacht over de locatie heeft verkregen. Alsdan is ook voor de btw sprake van een levering van de locatie.

Deze levering van de econoom van de locatie kwalificeert derhalve zowel als een verkrijging voor de OVB en als een levering voor btw doeleinden. Echter op het tijdstip van de verkrijging van de econoom door B, kwalificeert de grond met de bestaande opstallen nog niet als een bouwterrein. Dit betekent dat er voor btw doeleinden wel sprake is van een levering, maar het is geen met btw belaste levering. Dit resulteert voor B in een verkrijging van de econoom van de grond, welke op dat moment enkel belast is met OVB.

Als de locatie eenmaal bouwrijp is, ergo er is sprake van een bouwterrein, wordt vervolgens het juridisch eigendom van de locatie geleverd middels het passeren van een leveringsakte. Echter omdat je voor de btw maar 1 keer een levering kan hebben van hetzelfde goed, is de juridische levering in deze situatie geen levering meer voor de btw.. Er is namelijk al btw-technisch geleverd ten tijde van de levering van de econoom van de locatie (weliswaar een btw vrijgestelde levering). Bij de juridische levering is er dan ook geen samenloop van btw en OVB, maar enkel sprake van een verkrijging voor de OVB. De grondslag waarover OVB is verschuldigd vanwege de juridische levering, wordt vervolgens verminderd met de grondslag voor de OVB waarover bij de overdracht van de econoom reeds OVB is betaald.

Conclusie:

Door het vormgeven van een grondtransactie waarbij eerst een econoom wordt verkrijgen van grond met nog de oude opstallen en de verkrijging van het juridische eigendom pas plaatsvindt na de kwalificatie van de grond als bouwterrein, kan in beginsel 15% kostprijsverhogende fiscale kosten bespaard worden. Uiteraard dienen de overeenkomsten c.q. gemaakte afspraken tussen betrokken partijen op de juiste wijze te worden vormgegeven. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat bovenstaande aanpak en de uiteindelijke fiscale uitwerking van geval tot geval beoordeeld met worden en dat de Belastingdienst een afwijkend standpunt kan innemen.

Taxand is uiteraard graag bereid om u hiermee te helpen. Voor verdere vragen kunt u contact opnemen met Susan Raaijmakers, vastgoed partner Taxand Nederland.